Een deel van mij is zij

Maartje 't Hart

Adamsappel

Waarom denk je dat mensen het optreden niet als een geintje hebben opgevat? Had dat iets met je uitstraling te maken?

‘Dat is zo, mensen zagen dat het serieus was.’ Ze staat op en komt met een fotoalbum naast me staan. ‘Kijk,’ zegt ze, ‘die foto is op dat bal gemaakt.’ Ik zie een prachtige vrouw in een smaakvolle avondjurk, trots poserend op een trap. ‘Je ziet hoe trots ik was. Ik heb een meisjesachtige gezichtsuitdrukking. Het was overduidelijk dat er van een geintje geen sprake was.’

Hoe kwam de ‘zij in jou tot ontwikkeling? Wat waren de eerste tekenen?

‘Als klein kind wist ik al: er zit een meisje in mij. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik anders was dan andere jongens. Wacht, ik pak er even het boek bij dat mij de schellen van de ogen deed vallen.’ Ze staat op en pakt uit de boekenkast drie oude boeken. ‘Het is een trilogie van Anne de Vries. Dit deel heet: Reis door de nacht, een epos over een verzetsgroep in de tweede wereldoorlog. Er komt een jongen in voor, Koos. Op een keer wordt het huis, waar de verzetsgroep bijeenkomt, omsingeld door de SD en het was hen speciaal om Koos te doen.’

Maartje leest voor, haar stem trilt: ‘De rechercheurs liepen met zijn foto in de hand door het huis, waar absoluut geen schuilplaats was. Koos vluchtte naar het kamertje van het dienstmeisje, maar wist dat hij ook daar gevonden zou worden. Toen trok hij de kleren van het meisje aan, nam haar tasje en haar persoonsbewijs, zette een modern hoedje op en wandelde met kleine pasjes, volkomen zeker van zichzelf, tussen de vijanden door de deur uit. Sedert die dag was hij verzot op deze vermomming en liet een persoonsbewijs maken op de naam van Wiesje Langmaat.’ Het is even stil. Haar stem schiet omhoog. ‘Toen ik dat las, schoot er een soort vuurschicht door me heen, zo van: Oh, dat ben ik ook. Dat wil ik ook! En verderop in het boek is ze dan steeds Wiesje en ze is voortdurend met lippenstift en poederdozen in de weer. Dat was voor mij, in 1950, heel bijzonder. Dat mocht helemaal niet! Dit was een boek van een gereformeerde schrijver, Anne de Vries, die schreef dat allemaal maar heel gewoon op, en niemand vond het raar, want ja, Wiesje was alleen maar zo vermomd om aan de Duitsers te ontkomen, dat sprak vanzelf. Dat boek heeft een geweldige indruk op me gemaakt, het was een echte eyeopener. Het grappige echter is dat Wiesje weliswaar heel goed vermomd is, maar ze heeft een zwak punt, haar adamsappel. Daar verraadt ze zich mee. Ik heb met dat verlangen tijdens mijn jeugd nooit iets gedaan, ik fantaseerde er alleen maar over en zag het vrij simpel. Ik dacht: als ik later groot ben, ben ik vrij om te doen en laten wat ik wil en dan laat ik mijn haar en mijn nagels – ja, gek genoeg hoorden daar altijd lange nagels bij- groeien, en dan kan ik als vrouw gaan leven. Maar, dacht ik in die fantasie, dan moet het wel oorlog zijn, dan kijkt niemand op van een vermomming! Alleen die adamsappel moest je camoufleren. Dus ik zag me al de rest van mijn leven in van die dikke coltruien lopen! Het leek me verder vrij eenvoudig. Maar dat viel vreselijk tegen. Eerst die baard, dat was een geweldige handicap, en toen begon al vrij snel mijn haar te verdwijnen, dus dat leuke plan van lange haren viel mooi in duigen. Omdat ik dit als kind zo duidelijk voor me zag, heb ik er nooit onder geleden. Ik hoor van anderen dat ze stiekem kleren aantrokken van hun moeder of zusje, daar heb ik nooit behoefte aan gehad. In mijn adolescentie echter raakte ik ineens in meisjes geïnteresseerd, dat leek onverenigbaar met dat verlangen. Toen zijn mijn fantasieën wat op de achtergrond geraakt. Maar toen ik nog maar net getrouwd was, eiste ‘zij’ zich erg op. Pas toen ben ik voor het eerst vrouwenkleren aan gaan trekken. Praktisch was dat lastig, ik moest me in duizend bochten wringen om aan die kleren te komen. Je doet dan alsof je het voor een ander koopt, maar dat bleek niet nodig, mensen in winkels zijn heel behulpzaam. Ik ben ermee de deur uitgegaan, gaan wandelen, fietsen. Ik probeer geen karikatuur van mijn vrouw te maken, ik wil een deftige dame zijn, met een mooi pakje aan.’

Hoe reageerde Hanneke daarop?

‘In het begin dacht ze: spielerei. Toen ze zag dat het serieus was, kreeg ze er bezwaren tegen. We hebben de afspraak dat ik niet als Maartje ga, als zij in huis is. Het is niet zo dat we als twee vriendinnen de stad in gaan, maar ik heb wel het gevoel dat het tussen ons in balans is. Ik heb veel vriendinnen met wie ik kan gaan stappen. Dat zijn vrouwen die het leuk vinden om me te leren hoe ik me op moet maken, die me advies geven over kleren. Rudi Kousbroek zei ooit eens: ‘hiermee stoot je vrouwen van je af’, maar daar is geen sprake van.’

En de buitenwereld?

‘We spreken over 1971, toen kende niemand me nog dus ik kon rustig als Maartje door Leiden wandelen. Nu is dat anders. Gisteravond, tijdens de WK voetbalwedstrijd dacht ik: het is mooi rustig op straat, ik ga naar Leiden. Overal zaten mensen op terrasjes naar de wedstrijd te kijken en een keer of drie hoorde ik: kijk, daar loopt Maartje. Dat stoort me niet!’